Java-eiland en de SMN tijdens WO 2

Dorien van Loggem

16.03.2020

Stoomvaart Maatschappij Nederland
Op 13 mei 1870 wordt in Amsterdam door reder Jan Boissevain de Stoomvaart Maatschappij Nederland (SMN) opgericht.  Via het zojuist geopende Suezkanaal gaat ze vanuit Den Helder het vervoer verzorgen van passagiers, post en goederen tussen Noordwest-Europa en het toenmalige Nederlands-Indië. Het vervoer gaat aanvankelijk per zgn mailboot, een stoomschip met hulpzeilvermogen, waarmee zowel passagiers, post en vracht worden vervoerd.

Vanaf 1910 vestigt de SMN zich op het Java-eiland. Het Java-eiland, tot dan toe een verzanding en golfbreker, wordt daarvoor verbreed, er worden kademuren gebouwd en het eiland wordt bouwrijp gemaakt. Er komen administratiegebouwen, werkplaatsen, loodsen (Java, Madoera, Sumatra, Celebes en Holland) en een geneeskundige dienst. Op de Javakade komen de uitgaande loodsen, op de Sumatrakade de inkomende loodsen. Ook komt is er onderdak voor de vele Indonesische zeelieden in de ‘kraton’.    
Zo wordt het Java-eiland DE plek voor de scheepvaart op Nederlands-Indië. Dit is nog terug te vinden in de namen van de tuinen, grachtjes en kaden.

Naast passagiers en post vervoert de SMN onder andere industriële goederen, voertuigen, (fabrieks) installaties, spoorwegmateriaal en vee naar Nederlands-Indië. Ze brengt rubber, tin, specerijen, koffie, tabak, suiker, tapioca, kokos- en palmolie en latex, thee en cacao mee terug.

 

De SMN tijdens de tweede wereldoorlog

Op 1 september 1939 vallen de Duitse troepen Polen binnen. De regeringen van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, die een bondgenootschap hebben met Polen, reageren op 3 september 1939 met een oorlogsverklaring aan Duitsland. 

Nederland is op dat moment nog neutraal. Wel is er vanwege de onzekere tijden vanaf 1937 bedrijfsluchtbescherming geplaatst op de gebouwen aan de Java- en Sumatrakade.

Ondanks de Nederlandse neutraliteit worden Nederlandse schepen door Duitse onderzeeërs aangevallen omdat ze goederen zouden kunnen vervoeren voor Engeland. Zo wordt het SMN schip ‘Tajandoen’ op 7 dec. 1939 midden in het Kanaal getorpedeerd door een Duitse onderzeeboot. Het schip zink binnen een kwartier. Hierbij komen 6 bemanningsleden om.

Verplicht varen voor koningin en vaderland
Nederland neemt in 1939 een wet aan die bepaalt dat het militair gezag in oorlogstijd Nederlandse schepen kan vorderen. In juni 1940 wordt de zogenoemde vaarplichtwet ingevoerd. Deze bepaalt dat alle Nederlandse zeelieden bij wijze van dienstplicht moeten blijven varen, of weer moeten gaan varen. Deze vaarplichtwet is van kracht gebleven tot februari 1946.

Dit betekent dat ook koopvaardijschepen, waaronder die van de SMN, ingezet worden bij de geallieerde strijd. Van de ene op de andere dag worden de bemanningen een soort frontsoldaten. Dit geldt niet alleen voor de Nederlandse bemanningsleden. Van oudsher bestaat de bemanning van de SMN schepen voor een deel uit Indonesiërs, Chinezen en ‘Laskaren’ (zeelieden uit India). Velen van hen zijn de hele oorlog door blijven varen.

 

Begin van de oorlog

In de nacht van 10 mei 1940 vallen de Duitsers Nederland binnen. Veel Nederlandse koopvaardijschepen bevinden zich dan in internationale wateren of in geallieerde havens. Een deel ligt echter in Nederlandse havens, waaronder drie schepen van de SMN. De schepen, waarvan twee van de SMN, worden hals over kop de zee op gestuurd. Ze mochten niet in Duitse handen vallen. Het derde SMN schip, de Jan Pieterszoon Coen (de trots van de SMN), wordt op 14 mei in de haven van IJmuiden door de marine tot zinken gebracht. De Amsterdamse haven en het Noordzeekanaal zijn nu ontoegankelijk voor Duitse schepen.


De geallieerde schepen worden aanvankelijk ingezet voor het vervoer van troepen, wapens, vliegtuigen, olie en andere grondstoffen voor Engeland. Vanaf december 1941, als Amerika en Japan bij de oorlog worden betrokken, gaan ze ook op Amerika varen. Ze varen vaak onder de meest gevaarlijke omstandigheden, ze staan bloot aan bombardementen vanuit de lucht en torpedo’s van Duitse onderzeeërs.

Aanvankelijk zijn de koopvaardijschepen onbewapend. Er wordt soms namaak afweergeschut op het dek gebouwd om vijandelijke vliegtuigen af te schrikken. Gaandeweg krijgen de schepen een anti-magnetisch systeem dat voorkomt dat magnetische mijnen zich aan het schip kunnen hechten, er komt geschut op de dekken en met dieptebommen probeert men zo veel mogelijk Duitse onderzeeboten tot zinken te brengen. Naast de aan boord aanwezige Engelse ’gunners’ worden ook de vaste bemanningsleden geoefend in het gebruik van deze wapens.

Duitsland vecht op zee aanvankelijk met de beruchte U-Booten (Unterseebooten) en met vliegtuigen. Later komen daar de slagkruisers bij, snelle, zwaarbewapende schepen. Met name de U-Booten die de hele wereld over varen, zijn een enorme bedreiging en brengen veel schepen tot zinken.

Duitsland probeert de geallieerde landen economisch te ondermijnen door de bevoorradingslijnen af te snijden. Daarom worden zo veel mogelijk koopvaardijschepen uitgeschakeld. Een land als Engeland zou dan zonder voldoende grondstoffen, wapens, munitie, voeding en brandstoffen komen te zitten en zou de oorlog uiteindelijk niet vol kunnen houden.


Vanaf 1941, als Amerika, Rusland en Japan aan de oorlog mee gaan doen, moeten de schepen ook op de noordelijke zeeën gaan varen. De SMN schepen zijn hier eigenlijk niet voor ingericht. Vaak worden ze ook te zwaar beladen, waardoor ze extra kwetsbaar zijn.
Uit veiligheidsoverwegingen gaan de geallieerde schepen ‘in konvooi’ varen onder bescherming van Engelse, en later ook Amerikaanse oorlogsschepen. De konvooien varen over de Noord- en Zuid Atlantische Oceaan, de Indische Oceaan, Golf van Suez en de Stille Zuidzee. Daarnaast zetten de geallieerden grote aantallen vliegtuigen in om de zeeën en de Engelse kustgebieden te verdedigen. Veel schepen vervoeren daarvoor olie en soms hele olie-installaties.


Tijdens de Slag om Engeland in 1940 bombarderen de Duitsers iedere nacht de Engelse havens, die nu ook de thuisbasis van de Nederlandse schepen zijn geworden. Overdag moet de bemanning hard werken om hun schip weer klaar te krijgen voor vertrek. ’s Nachts moeten ze de branden van de bombardementen bestrijden.

ms Bintang

Om een beeld te geven van de gevaren die de koopvaardij-bemanning liep, hier het verhaal van het SMN-schip de Bintang.

Het schip vaart op 21 november 1941 van Calcutta, via Kaapstad, naar Trinidad als het in de buurt van Trinidad getroffen wordt door twee torpedo’s. Binnen een paar minuten zinkt het schip, zo’n 300 zeemijl uit de kust. Twee al bemande reddingsboten verdwijnen met het schip in de diepte.
Als de Bintang helemaal gezonken is, blijken ook alle reddingsboten verdwenen te zijn. Wel komen er vijf vlotten bovendrijven, gemaakt van olievaten met een plankier erop. Ze zijn ongeveer 2 bij 2 meter. De vlotten bevatten water en noodrantsoenen. De rondzwemmende bemanningsleden worden over de vlotten verdeeld, 10-12 man per vlot. Zonder uitzondering blijkt iedereen met een dikke laag stookolie bedekt te zijn en velen zijn gewond en hebben olie binnen gekregen.

Na enkele dagen verliezen de vlotten elkaar uit het oog. Op alle vlotten zien de drenkelingen boten en vliegtuigen langskomen zonder dat ze opgemerkt worden. Iedere keer weer een zware teleurstelling die veel van het moreel van de bemanning vergt.

Op dag 7 wordt het eerste vlot gezien door een Spaans schip dat de drenkelingen opneemt. Er wordt nog uren gezocht naar de vier andere vlotten maar die worden dan niet gevonden.
Na 17 dagen worden nog twee vlotten door twee boten opgemerkt en worden de mensen aan boord genomen.
Het vierde vlot heeft na 20 dagen geen eten meer en nog maar een klein beetje water. Maar op dag 22 worden ook deze mensen gered.
Op het vijfde vlot is er na 10 dagen al geen eten en water meer. De mensen overleven op regenwater en vissen die ze met messen harpoeneren.
Pas na 30 dagen spoelen ze aan op het strand van Trinidad. Daar worden ze door soldaten van een naburig Amerikaans kamp ontdekt en in veiligheid gebracht.
22 bemanningsleden van de Bintang overleven de aanval niet.

In 1941 gaan 4 SMN schepen verloren en sneuvelen 39 bemanningsleden.

In 1942 gaan 7 SMN schepen verloren en sneuvelen 170 bemanningsleden


Directie van de SMN 

Aan het begin van de oorlog wordt het hoofdkantoor van de SMN van Amsterdam naar Batavia (Jakarta) verplaatst. Enkele belangrijke directieleden hadden zich daar al voor de Duitse invasie gevestigd.

Als Japan zich in 1941 in de oorlog mengt, verhuist het hoofdkantoor hals over kop naar Curaçao. Volgens de regels moet het bedrijf op Nederlands grondgebied gevestigd blijven. De directie van de SMN wordt overgeplaatst naar New York. Van daaruit worden alle reizen van de SMN schepen wereldwijd gecoördineerd.
Nederlands-Indië wordt uiteindelijk in maart 1942 door Japan aangevallen, voornamelijk vanwege de rijke oliebronnen die vooral nu tijdens de oorlog zo belangrijk zijn. Nederlands-Indië is op dat moment de op drie na grootste exporteur van olie.

De laatste geallieerde schepen, waaronder die van de SMN, vluchten in 1942 met veel mensen aan boord uit Tjilatjap (Java). Eén van de vluchtende schepen, de Poelau Bras, wordt achterhaald door Japanse bommenwerpers en tot zinken gebracht. Daarbij komen 250 mensen, zowel burgers als marinemensen, om. Andere schepen hebben meer geluk.

Al snel richten de Japanners kampen in waar alle Europeanen geïnterneerd worden. Dit zijn de beruchte ‘Jappenkampen’. Ook SMN medewerkers en zeevarenden, voor zover ze geen kans zien weg te komen, worden gevangen gezet en moeten vaak dwangarbeid verrichten.

17 SMN medewerkers zullen de Jappenkampen en de dwangarbeid niet overleven.

Rampjaar 1943 en kentering

1943 zal het rampjaar voor de Nederlandse koopvaardij schepen worden. 

Duitsland bouwt in 1941 al zo'n 10 U-boten per maand, laten worde dat 18 U-boten per maand. Ze varen in groepen, de z.g. WolfPacks. 

Er verschijnen ook onderzeetankers die de duikboten van brandstof voorzien. Zo kunnen ze de hele wereld over en komen tot onder de Amerikaanse kust. Ze richten grote schade aan onder de gealieerde schepen.

In 1943 gaan 8 SMN schepen verloren en sneuvelen 208 bemanningsleden.

Maar in 1943 komt er ook een kentering in de oorlog. Duitsland begint op alle fronten te verliezen, te beginnen in Rusland. Voor het eerst worden de onderzeeërs sneller vernietigd dan ze aangevuld kunnen worden. Vanaf 1944 zijn er steeds minder geallieerde verliezen, en steeds meer Duitse.

De SMN verliest in de laatste twee oorlogsjaren geen schepen meer.

Het thuisfront

De bemanningen van de koopvaardijschepen zullen de hele oorlog niet thuiskomen. Er is geen, of nauwelijks, contact met de achterblijvers in Nederland. De vrouwen, kinderen en andere familieleden kunnen alleen via de Engelse radio een beeld krijgen van de algehele oorlog.

Via het Rode Kruis worden families op de hoogte gesteld van het overlijden van man, vader of zoon. Ze horen niets over de gezonken schepen.
De lonen van de opvarenden, die aan de families worden uitbetaald, worden in 1942 door de bezetter verlaagd tot het minimum, gelijk aan een bijstandsuitkering in Amsterdam en later stopgezet. De schepen varen voor de geallieerden en de bezetter ziet de werkzaamheden van de bemanningen als Duits vijandig en dus als sabotage.
De SMN regelt dat de gezinnen wekelijks of maandelijks een bedrag kunnen opnemen bij een aantal banken. De SMN stelt zich hiervoor garant. Dit voorziet de zeemansgezinnen gedurende de rest van de oorlog van voldoende inkomsten. Zo kunnen de vrouwen en kinderen overleven. 

De Tweede Wereldoorlog laat ook het Oostelijk Havengebied niet ongemoeid. In 1944 worden havenkranen door de Duitsers opgeblazen. Ook het Java-eiland ontkomt niet aan bombardementen. Op de foto de transporteurs aan de Sumatrakade.
Grootschalige vernielingen bij de dokmaatschappijen laten de haven in een ontredderde toestand achter.

Na de oorlog

De meeste bemanningsleden zetten pas begin 1946 weer voet op vaderlandse bodem. Velen kampen met een oorlogstrauma. Hun verhalen over de gebeurtenissen op zee worden vaak niet geloofd. Het gebrek aan erkenning van hun inzet tijdens de oorlog is een veel gehoorde klacht van de bemanningsleden.

In januari 1970, net voor het honderdjarig bestaan op 13 mei, fuseert de SMN met vier andere Nederlandse rederijen tot de Nederlandsche Scheepvaart Unie (NSU), vanaf 1977 bekend als Nedlloyd. De SMN verlaat dan het Java-eiland.
Het kenmerk van de schepen van de SMN is een de okergele schoorsteen met brede zwarte bovenrand.

Tijdens de tweede wereldoorlog verloor de SMN 22 van haar 44 schepen. In totaal 611 SMN medewerkers verloren door oorlogsgeweld het leven. Dit zijn de mensen die wij herdenken op de kop van het Java-eiland.

Vast staat dat de Nederlandse koopvaardij door haar inzet een belangrijk aandeel leverde in de geallieerde overwinning.

 

Bronnen

- J.W. de Roever; De Nederland in de Tweede Wereldoorlog,
Den Helder, 1951

- J. Lassche, co-auteur, J. Berghuis; De memoires van kapitein Jan Lassche; Hecht en Sterk
Uitgeverij De Bataafse Leeuw, 2003

- J. Spite & J. van der Wal; Zeemansgezinnen in bezet Nederland.
Uitgeverij Passage, 2010

- K.W.L. Bezemer; Geschiedenis van de Nederlandse Koopvaardij in de Tweede Wereldoorlog.Uitgeverij Agon, 1986

Afbeeldingen

- https://archief.amsterdam/beeldbank
- https://onh.nl/verhaal/varen-in-oorlogstijd
- Wikipedia